zaterdag 27 november 2010

Leila, Makbouli of Karin de Vries

Waarom heb ik het belachelijke gevoel dat ik dit modale verhaal moet vertellen? Mijn verstand zegt dat ik het niet moet doen, maar mijn gevoel beslist nu eenmaal anders. Als ik heel eerlijk ben en diep van binnen kijk, wil ik aantonen dat ik ondanks mijn naam, net zo normaal of zo u wilt abnormaal ben als iedereen. De laatste dagen heb ik met verbazing vanaf de zijlijn bekeken wat Zahra Boufadiss overkwam nadat Frontaal Naakt haar speech Stemexamen had geplaatst. De reageerders rolden over elkaar heen om te verklaren waarom Zahra, Moslim, Marokkaanse, Berberse, Nieuwe Nederlander, et cetera was. Totaal niet relevant voor het stuk wat zij plaatste en daarnaast ook nog eens niet waar. En juist dat laatste doet er dus niet toe.

Net zoals Zahra ben ik ook in het bezit van een Marokkaanse naam. Ik heb daar nooit zo bij stil gestaan. Het vergt alleen wat meer spelwerk als je je naam moet opgeven bij de huisarts, gemeente en het postkantoor. De telefonische verkopers zijn er ook nooit zo goed in, dat is dan wel weer grappig. Ik wacht altijd net zo lang tot ze de naam hebben uitgesproken. Ik kan namelijk vreselijk genieten van de stotterende man of vrouw aan de telefoon die zijn of haar best doet. Ze vragen ook altijd naar meneer Makbouli en die woont dus niet in mijn huis. Als ik ze dat vertel, moeten ze de naam nog een keer uitspreken om naar mevrouw Makbouli te vragen. Ik moet daar altijd stilletjes om lachen. ‘Lijden zul je!’ als je mij ongevraagd lastigvalt. 

Vermoedelijk was ik één van de eerste baby’s met een Marokkaanse naam die bij de burgerlijke stand in ons stadje werd aangegeven, want mijn naam is verkeerd gespeld. Ik zou Leila moeten heten. Mijn vader had overigens ook behoorlijk wat gedronken toen hij mij aangaf wat de zaak, vermoed ik, alleen maar heeft bemoeilijkt. Hoe dronken je ook bent aan de naam Truus of Marlies valt niet veel te verspellen. Hoewel ik inmiddels een PVV-er voorbij heb zien komen met de naam Jhim. Best knap. Ik ga nu in ieder geval door het leven met de tweede naam Lailla.

Ik ben opgegroeid in een klein stadje onder de rook van de Hoogovens. Veel Marokkanen, Turken, Surinamers en Antilianen woonden hier niet. Er was wel een redelijke vertegenwoordiging uit de Spaanse en Italiaanse gemeenschap. Gastarbeiders die begin jaren zeventig naar het westen waren gehaald om te werken op de Hoogovens. Zo zeggen wij dat hier: werken op. Maar goed. Ik was een schattig klein donker kindje en mijn donkerblonde moeder werd dan ook regelmatig gevraagd of ik geadopteerd was. Ze keek dan vol trots de kinderwagen in. 

Op de lagere school waren een Italiaans jongetje en ik de enige zwoele zuidelijke invloeden op het witte kleine stadsschooltje. Het jongetje wat mij pestte omdat hij verliefd op me was noemde me: Zoeloekrijger. En ik, ik noemde hem rooie dakduivel. Het waarom lijkt mij duidelijk. Stiekem was ik ook verliefd op hem. Ik was gemiddeld populair en stond niet erg stil bij mijn achtergrond van vaders kant. 

Mijn vader werkte - natuurlijk - als kraandrijver op de Hoogovens, in ploegendiensten. Als ik terugdenk aan mijn jeugd heb ik het idee dat hij ook altijd thuis was tussen de middag. Samen gingen we dan vers brood halen bij de bakker. Toen ik ouder was, ging ik regelmatig stappen met mijn vader. Hij nam me mee naar hippe tenten waar bandjes speelden. Toen ik voor de eerste keer dronken werd, was dat met hem. Kotsmisselijk lag ik in bed en ik zie hem nog bezorgd aan komen rennen met een emmertje. Dat ik rookte had hij al geraden. Ik kreeg 1 pakje sigaretten van hem per week. Toen ik later een voorzichtig uitstapje maakte naar drugs, blowde hij aan mijn zijde mee.

Ik blowde al lang niet meer en in 1993 haalde ik het in mijn hoofd te solliciteren bij de politie in Amsterdam. Een hilarische blogwaardige sollicitatieprocedure volgde waar vooroordeel op vooroordeel gestapeld werd (zie het boek Mijn Hollandse Droom van Ahmed Marcouch, vanaf blz 79). Daar werd mij voor het eerst het gevoel meegegeven dat ik anders was en extra aandacht nodig had. Uiteindelijk werd ik geplaatst in een allochtonenklas en startte ik niet alleen mijn carrière als politieagent in Amsterdam, maar ook die van allochtoon in Amsterdam. 

Steeds vaker merk ik dat Makbouli kennelijk niet dezelfde dingen meer mag zeggen als Karin de Vries. En zoals in Zahra’s geval, al heeft je betoog niets te maken met je naam, allerlei minderwaardige onderkruipsels die hoog van de toren blazen vinden het toch weer even lekker om te noemen. Rot toch een paar duizend kilometer op, ik ben dat zat!

Mocht u het idee hebben mij, na dit vreselijk saaie verhaal, te googlen in de hoop dat u toch wat linken treft naar Islamitisch radicale organisaties, jihads of enige vorm van taqqiya. Maakt u zich geen zorgen. Sterker nog: ik help u even. De enige smet op mijn blazoen die u kunt vinden is het feit dat ik bewust (jawel!) ben vernoemd naar de eerste Palestijnse vrouwelijke terrorist, vliegtuigkaapster Leila Khaled. Haar tweede kaping verliep nogal, laten we zeggen, ‘onhandig’. Leila gooide een handgranaat door het vliegtuig, maar het kreng weigerde dienst waarna zij werd overmeesterd en afgevoerd. Mijn vader moet een vooruitziende blik hebben gehad, want ik herken me daar wel in. For the record: die onhandigheid dus. 

Voor de bangeriken onder ons: Ik heb slechts één nationaliteit en vanavond eet ik hutspot met worst.

dinsdag 16 november 2010

Saai

Als je juffrouw Nederlands je de saaiste opdracht 'ever' geeft, namelijk het schrijven van een opstel over je hobby. Wat doe je dan als je 13 jaar bent? Joy vertelt!
Mijn hobby is gekke dingen bedenken. Ik ben aan deze hobby gekomen doordat ik me verveelde tijdens de les en mijn blik viel op een leeg schrift in mijn tas. Ik had net bedacht dat ik een keer op bubbeltjesplastic wilde dansen, en dat ik dat absoluut niet wilde vergeten. Ik heb het opgeschreven, en er kwamen steeds meer dingen bij. Op een gegeven moment vond ik het niet leuk om alleen zelf dingen op te schrijven, maar ook doelen van andere mensen erin te zetten. Toen werd het al snel een gewoonte om het schrift door te geven tijdens de les. 

Tijdens de les bedenk ik graag dingen die ik nog eens een keer zou willen doen, rare dingen zoals: ‘tennissen met een gitaar.’ Of ‘piet worden tijdens sinterklaas, en dan op het bureau van een leraar dansen.’ Of ‘met een jetski de grote oceaan oversteken.’ Dit zijn dingen die ik in de toekomst graag nog zou willen proberen.

Zelf begrijp ik ook wel dat niet alles zal uitkomen, maar ik vind het leuk als ik iets kan doorkrassen, en iets dichter bij het einde van het schrift kom. Het helpt gewoon om een wat leuker, grappiger leven te lijden. Mensen die meehelpen met het schrift zijn: Gwyn, Femke, Ellen, Robbert, Jeroen, Joey en Lars M.. de personen die meewerken zitten allemaal in mijn klas (V2D)

Zelf heb ik al een paar dingen doorgekrast, de dingen die ik al heb gedaan zoals: 'Bij een beddenwinkel op de bedden springen', 'een week lang vegetarisch zijn', 'een week lang je kamer niet opruimen en dan raden welke kleur de vloer is', 'op iemands schoenen schrijven' en 'een voldoende halen voor Frans.'

Het enige wat jammer is, is dat het schrift uit elkaar begint te vallen omdat we er teveel mee gooien. Voor de rest zitten er geen nadelen aan deze hobby, en daarom is het een ideale hobby. Bij deze hobby heb je ook nooit een vaste tijd waarop je moet trainen, of een andere verplichting. Heb je het druk, dan doe je het gewoon een tijdje niet.

Dus deze hobby is niet alleen gezellig, het is ook verschrikkelijk leuk. Tijdens Engels en andere vakken waar je meestal snel je huiswerk af hebt, is het heel handig als tijdbesteding. Door dit schrift leer ik te schrijven met creativiteit en dit komt goed van pas bij het boek wat ik samen met mijn moeder ga schrijven!


woensdag 3 november 2010

Houdbaarheidsdatum van echte rouw

Een bonte maar kleine verzameling mensen stond op de stoep van de Linnaeusstraat. Enkelen droegen T-shirts met opschrift: “Ridders van het vrije woord”. Achter de tekst een foto van Theo en Pim. De T-shirt-dragers zagen er alles behalve ridderlijk uit. Shabby, was de juiste beschrijving voor de klederdracht van het handjevol ridders dat de herdenking moest gaan leiden.

Een goedkope haspel lag op straat, uitgerold naar de opticien die op verzoek van de ridders de elektriciteit leverde. Een gammele geluidsinstallatie werd aangesloten. Achter mij hoorde ik een politieagent moedeloos mompelen: “Dezelfde installatie als vorig jaar, als hij het dit jaar nou maar wel doet.” Onhandig werd er een foto van Theo op het natte fietspad voor BCC aan de Linnaeusstraat gelegd, daarbij zes zonnebloemen. Voor ieder jaar van zijn dood één. De persfotografen klikten er enthousiast op los bij zoveel symboliek. Eén van hen merkte op dat Theo daar toch echt niet had gelegen, maar dat dat een paar meter verder was. “Bij de kogelgaten” voegde hij daar aan toe. Opgelaten werd het instantmonumentje weggehaald en driftig zocht men naar de kogelgaten. Hetzelfde ritueel volgde: zonnebloemen, foto, roos, cactus en waxinelichtjes.

De ceremoniemeesteres en tevens opperridder pakte de microfoon. Ik heb Theo niet gekend, maar ik kan me zo voorstellen dat hij bij zoveel dreigende treurigheid het gevoel had in te moeten grijpen. Een harde klap volgde en een man vloog door de lucht en landde hard op het wegdek met zijn hoofd. Alle aandacht voor het treurige tafereeltje op het fietspad was verdwenen. Politie en persfotografen richten dankbaar al hun aandacht op het echte werk dat hier op de Linneausstraat letterlijk uit de lucht kwam vallen. De opperridder keek beduusd naar het incident en zag dat haar moment-of-fame zojuist was uitgesteld. Onhandig friemelde ze aan haar microfoon.

Maar zelfs Theo kon niet voorkomen dat de ceremonie toch werd voortgezet. Nadat de ambulance was verdwenen moesten de nieuwsgierig toegestroomde omstanders er alsnog aan geloven. De opperridder kondigde Jack Terrible uit Amersfoort aan die een lied ging voordragen(!). Het jankende geluid van de mondharmonica vulde de Amsterdamse Linnaeusstraat. Hierna werd in onverstaanbaar Amersfoorts een gedichtje gemurmeld. Na iedere couplet volgde opnieuw het jankende geluid van de mondharmonica. Beleefd keken wij toe.

Een man met een elitair voorkomen en een broek die eens wit moet zijn geweest mocht hierna zijn toespraak houden. Via Theo en moslims deed hij WOII aan en maakte vervolgens een sprongetje naar een Turk die geen Turk zou zijn, terug naar WOII om vervolgens met het proces van Wilders te eindigen. De voorbijgangers en de echte inwoners uit de Oosterparkbuurt keken hem meewarig aan. Verwachtingsvol keek hij hooghartig rond of de voorbijgangers op de Linnaeusstraat wel het vermogen hadden om te begrijpen hoe fantastisch en raak zijn zojuist afgestoken verhaal was geweest. Op de ridders na, boeide het weinigen. Voordat het gezelschap afzakte naar De Schreeuw in het Oosterpark volgde nog een ingezonden (!) gedicht. Wederom onverstaanbaar.

De ridders verplaatsten zich naar het park waar de officiële herdenking zou plaatsvinden bij het monument De Schreeuw. In het park keken de alcoholisten opgelucht naar deze verzameling mensen. Blij dat de aandacht nu voor één keer niet gericht was op hen. Op De Schreeuw plakten de ridders hun foto´s en bloemen. De ridders trachtten te verhinderen dat een Amsterdammer een anti-PVV poster op het monument hing. `Ongepast!`schreeuwden ze en deden een poging de poster van het monument te scheuren. De Amsterdammer beriep zich op de vrijheid van het woord. Beteuterd dropen ze af. De Amsterdammer grijnsde.


Een officiële herdenking was kennelijk niet voorbereid want de opperridder en de Amersfoortse liedjesman herhaalden hun kunstjes voor De Schreeuw. Een verdwaalde man met een T-shirt met opschrift Imam Geert en een blonde pruik rapte en danste rond het monument zonder aandacht te hebben voor de opperridder die zonder succes een onoprechte snik liet horen.

Het handjevol mensen intrigeerde me. Ik sprak een man met een foute Pradatrui, zwart lederen jas en een zwarte snor aan. Hij keek triest naar het handjevol mensen dat in het Oosterpark volledig werd opgeslokt door de ruimte. In onvervalst Rotterdams vertelde hij me dat hij Rinus heette en dat hij drie maanden voor de dood van Pim had geholpen met zijn campagne. Hij was geen moment van zijn zijde geweken. Na zijn dood werd Pim een obsessie voor hem. Hij richtte de stichting Een Beeld Voor Pim op en stak al zijn geld in het project. Nu vele jaren later, bezat hij niets meer. Als er geld op tafel moest komen, waren de ridders niet zo ridderlijk en principieel meer begreep ik van Rinus. De stichting verkondigde nu overal het woord van Pim. Zo ook hier. Zo trokken ze langs allerlei herdenkingen en bijeenkomsten. `Dat klinkt bijna als dagbesteding, een soort hobby` zei ik. Dat was tegen het zere been.De Amersfoortse liedjesman tikte Rinus op de schouder: “Ik zie je bij de herdenking van Pim weer.” Rinus knikte.

Uit fatsoen voor ´de herdenking´ maar verlangend naar hun kop koffie in het bureau aanschouwden de politiemensen het schouwspel.

Arme Theo.