zondag 18 maart 2012

Jonge god


“Hij zit in mijn woning met een vuurwapen.” Bij die laatste woorden sloeg zijn stem over. Schril en hoog vervolgde hij: “Ik hou van hem.” Zijn ogen schoten zenuwachtig heen en weer, op zoek naar een vast punt in de plot-ruimte van het politiebureau. Een ankerpunt dat mogelijk uit het niets zijn paniek zou temperen. Een punt waar hij zich aan vast zou kunnen houden zodat alles weer goed zou komen. Dat punt was er niet dus bleef hij wild rondkijken door de kille wachtruimte van het politiebureau aan de Lijnbaansgracht. 


Na enige tijd werd eindelijk duidelijk wat er aan de hand was. Al lange tijd had hij een relatie met een jonge jongen. Het leeftijdsverschil was dan wel groot, maar het was echte liefde waarbij mooie gesprekken werden afgewisseld door gepassioneerde seks. Al enige tijd had hij het idee dat er iets mis was in de relatie met zijn jonge partner. Hij kon het niet duiden. Tot de bankafschriften binnenkwamen en het duidelijk werd dat de liefde van de jonge knul waarschijnlijk slechts bevorderd werd door zijn aardse vermogen. Hij was er kapot van, maar liet de jongen niets merken. Nog niet, in  een poging het geluksgevoel te laten duren. Vanavond hield hij het niet meer en barstte de bom.

De jonge god, in het nauw gedreven, werd woest en vloog hem naar de keel. Al worstelend, schreeuwend en scheldend rolden ze door de huiskamer. De jonge god staakte plots zijn gevecht en trok zich terug in de slaapkamer. Hij was huilend en totaal gebroken op de bank gestort toen de jonge god de slaapkamer weer uitkwam en een pistool op hem richtte. Wat volgde was een dwaas, maar des te gevaarlijker schouwspel. De jonge god richtte het pistool niet alleen op hem, maar ook op zichzelf en dreigde zich van kant te maken waarbij hij door het huis stormde. Hij smeekte de jonge god zijn pistool alsjeblieft weg te leggen. Toen de jonge god even uit het zicht was, redde hij de voordeur en stormde de straat op en rende naar het dichts bij zijnde politiebureau.

Met vier man gingen we onderweg naar het klassieke appartement aan één van de grachten die Amsterdam rijk is. De deur naar het appartement stond nog wagenwijd open. Langzaam, kamer voor kamer doorzochten we het appartement. Niet alleen waren de sporen van de worsteling duidelijk zichtbaar, ook allerhande sekspeeltjes getuigden van de gepassioneerde nachten die hier hadden plaatsgevonden. De jongeman troffen we niet meer aan. Met de oudere man spraken we af dat hij zich zo dadelijk zou melden op het politiebureau om een proces-verbaal van aangifte op te laten maken. “Kunt u ook nog een afbeelding van die jongeman meenemen meneer? Dat maakt de opsporing wat eenvoudiger” riep mijn collega hem nog na. Droef knikte de man en ging zijn woning weer binnen.

Door de smalle deur van politiebureau Lijnbaansgracht wurmde zich later die avond de oudere man naar binnen. In zijn handen droeg hij een groot pakket dat nauwelijks door de smalle deur paste. Het beschonken publiek in de wachtruimte dat apathisch wachtte op het doen van aangifte of een andere vorm van aandacht keek verstoord op naar de man met het gigantische pakket. Puffend steunde hij op de balie van de plotruimte. 

Ik herkende hem als de man waar we eerder op de avond waren geweest: “Ah, u bent er al. Dat is mooi. Is het nog gelukt met die afbeelding?” De man ontdeed het pakket van de lappen die er omheen gewikkeld zaten. Hij wees naar het gigantisch grote olieverf schilderij van een poedelnaakte man met leren pet en dito halsband dat hij zojuist van zijn bescherming had ontdaan. Met een stem vol emotie snikte hij: “Dit is hem.” Verbouwereerd hoorde ik mijn collega achter mij stamelen: “We dachten meer aan een pasfoto, meneer.” 

De absurditeit van het geheel ontging hem, ondanks de emotie, niet. Plotseling ad rem en wijzend naar het schilderij, met een twinkeling in zijn ogen, riep hij luid door de wachtruimte: ”Ik had gehoopt dat jeugd ook seksueel overdraagbaar zou zijn.”