Ze was jong, blond, stevig en stond onwennig in haar uniform
voor me. Ik was chagrijnig, kwam net terug van vakantie en begon aan mijn
eerste nachtdienst. “Oh, wat leuk. Jij begeleidt me” zei ze vrolijk nadat ze
zich aan me voorstelde. Mijn humeur daalde subiet tot het nulpunt. Nachtdienst
én een puppy naast me in de dienstauto. Geweldig.
Dat had ik weer. Geen doorgewinterde collega waarmee ik lekker de laatste
roddels kon doornemen en waarmee ik heerlijk over het management kon zeiken. Zuchtend
nam ik plaats achter het stuur van de dienstauto. De dartelende puppy nam trots
plaats naast me. Eindelijk geen bemoeienis meer van anderen. Eindelijk
zelfstandig aan het werk met een echte agente als begeleidster op afstand. Ik
voelde de opwinding en deelde hem niet.
Geheel tegen mijn zin, wisselde ik de verplichte
beleefdheden uit. Waar ze dienst had gedaan tijdens haar stage, waar ze woonde
en waarom ze bij de politie was gekomen? Vol enthousiasme antwoordde ze
ratelend. Goddank onderbrak de krakende mobilofoon haar waterval: “Heb ik de
AD433 op luisteren?” De puppy antwoordde gespeeld geroutineerd de meldkamer aan
het Hoofdbureau. In ieder geval was daar geen begeleiding meer van mij voor nodig.
“Kunt u gaan naar de KNSM-laan. Daar wordt momenteel
ingebroken in een auto in de parkeergarage” vervolgde de meldkamer.
Geconcentreerd reed ik hard naar de parkeergarage. Langzaam reden we rond en
keken of we de inbrekers en de auto aantroffen. Plotseling rende een jongen
hard weg van achter een geparkeerde auto met een ingeslagen raam vandaan. Een
andere jongen bleef zichtbaar achter de auto zitten in een poging zich te
verstoppen. Ik sprong uit de auto en trok een sprintje achter de rennende jongeman
aan. Een tweede politieauto kwam ons tegemoet rijden en pakte de jongen in de
kraag. “Shììììt, de puppy!” schoot het ineens door mijn hoofd. Ik had haar,
onervaren als ze was, alleen gelaten bij de auto met de andere verdachte.
Zo hard als ik kon rende ik terug, bezorgd om wat ik aan zou
treffen. Bij de auto met het ingeslagen raam lag de jongeman op zijn buik op de
grond te spartelen. De stevige blonde puppy zat bovenop hem en duwde haar knie
in zijn rug. Zijn arm trok ze tegelijkertijd op zijn rug en hield hem zo in
bedwang. Geen onvertogen woord, geen paniek te bespeuren bij haar. Een triomfantelijk, trots, maar onzeker
glimlachje lichtte haar gezicht op.
Enige dagen later zaten we samen overdag weer in de
politieauto. De conversaties waren geanimeerder en we hadden best wel wat
gemeen, zo ontdekte ik. De mobilofoon onderbrak ons nu tijdens een gezellig praatje
en dirigeerde ons naar de Zeeburgerdijk waar een aanrijding met mogelijk letsel
gebeurd was. Snel waren we ter plaatse. Een grote vrachtwagen met cementmolen
stond aan de kant geparkeerd. Vele omstanders beperkte ons zicht op de
situatie.
De puppy baande zich zeker een weg door de menigte. Voor ons
lag een man op de grond. De resten van een verwrongen fiets op het wegdek
vertelde het verhaal. De man zag spierwit. Zijn ledematen lagen in
onnatuurlijke houdingen. De man was dood. Daar hoefde je geen medicijnen voor
gestudeerd te hebben. De chauffeur van de betonmolen liep verdwaasd rond. Een
klein kind van een jaar of acht aan zijn zijde die zich angstig aan hem
vastklampte. “Ik heb hem niet gezien. Ik heb hem niet gezien. Echt niet. Ik heb
hem niet gezien” jammerde hij. Ik ontfermde me over de man en hield
tegelijkertijd het publiek op afstand.
Vanuit een ooghoek zag ik mijn puppy zitten op een stoeprand.
Liefdevol nam zij het hoofd van de dode man op schoot. Vol ongeloof en totaal verbijsterd zat ze daar tussen de grote
menigte die ieder bloedspatje wilde meepikken in een hang na sensatie. Het
beeld was sereen en gruwelijk tegelijkertijd.
De ambulance, traumahelikopter en andere politiediensten
kwamen ter plaatse en namen geroutineerd de situatie over. “Gaat het? Gaat het?”
vroeg ik haar zacht. Glazig keek ze me aan en nam weer gespeeld geroutineerd
deel aan de professionele handelingen van de hulpdiensten.
Vanaf dat moment begreep ze en trad ze officieus toe tot het
ambt van politieagent. We waren familie.
Jaah, mooi verhaal weer Jacqueline, Xoos
BeantwoordenVerwijderen