Handig manoeuvreerde ze zich op haar skates door de voordeur
van het politiebureau. In één vloeiende beweging rolde ze in onze richting. Met
haar beide handen op de balie kwam ze tot stilstand. Haar lange lichtbruine
haar omlijstte haar vrolijke gezicht en vragend keek ze in mijn richting. Een
ongebruikelijke en opvallende verschijning in het politiebureau waar junks,
alcoholisten, inbrekers en ander tuig kind aan huis waren.
Op mijn vraag of ik haar kon helpen antwoordde ze dat ze een
nogal vreemd verhaal had. Haar vader woonde in de Molukkenstraat. Het was een intelligente,
eenzame, lieve man. Hij was inmiddels met pensioen en de laatste tijd merkte ze
dat hij nog eenzamer werd. Als ze haar zoontje meenam leefde hij weer volledig
op.
Een paar dagen geleden had ze een vreemd telefoontje gehad
van hem. Hij vertelde haar dat als ze maandag om 18.00 uur niets van hem
vernomen had, dat ze de politie moest inlichten om bij hem naar binnen te gaan.
Dit was niet de eerste keer dat hij dat haar had gezegd. Aan die
eigenaardigheid was ze inmiddels gewend geraakt. De vorige keren kon zij na
zo’n uitspraak gewoon telefonisch contact met hem krijgen en bleek er niets aan
de hand, maar nu niet. Ook was ze bij hem aan de deur geweest en deed hij niet
open. Ze maakte ze zich toch wel ernstige zorgen.
Samen met een collega togen wij naar het door haar opgegeven
adres. Zij bleef achter op het politiebureau waar ze ons nieuws zou afwachten.
Zuchtend en steunend klommen we de trap op van de typisch oude Amsterdamse
woning. Er werd niet gereageerd ondanks ons onophoudelijk aanbellen en kloppen.
We keken elkaar aan en begrepen wat we
gingen doen. Het balkon. Via een vriendelijke buurman klauterden we over het
balkon en bereikten we het balkon van de man.
De balkondeur stond op een bescheiden kiertje. De gordijnen
wapperden door de wind in en uit de kamer. Mijn hart klopte in mijn keel omdat
ik, door jarenlange ervaring, al wist wat mij te wachten stond. Waar ‘hij’ zou
liggen of hangen was alleen nog maar de vraag. Dit waren de naarste klussen in
het politiebestaan. Zeer voorzichtig duwden wij de balkondeur verder open. In
de kamer was het donker en onze ogen moesten wennen aan de overgang van licht
naar donker.
We stonden nu in een kleine kamer die kaal en armoedig
gemeubileerd was. In de hoek lag een matras op de grond met een bundeltje
kleding en dekens. Althans, zo leek het. Heel langzaam werd het beeld scherper.
Op de matras lagen inderdaad kleding en dekens. Daartussen lag een man. Dood.
Zijn lichaam was verkrampt, het schuim dat op zijn mond stond was verdroogd en
de uitdrukking op zijn gezicht toonde de vreselijke strijd die hij
had gestreden. Zijn handen klauwden in het dekbed.
Links op de muur stond in rode verf een tekst gekalkt: “Pas op, hier
staat Cyaankali. De rest staat in het keukenkastje.” Eronder stond een pijl
getekend die wees naar een mok met daarin een gevaarlijk uitziend goedje. In de
huiskamer zag het er, in tegenstelling tot de kleine slaapkamer, geordend uit.
Op de salontafel lag een stapeltje boeken. Daarbovenop lag een briefje met
daarop de vraag deze boeken toch vooral op tijd terug te brengen naar de
bibliotheek. Daarnaast lag de legitimatie en het paspoort van de man die dood
in de slaapkamer lag. Als laatste lag er een staatslot met daarop een briefje dit
staatslot toch vooral aan zijn dochter te geven.
Ik liep door naar de hal en zag een kinderjasje hangen aan
de kapstok. Ik slikte een brok weg en deed de voordeur open. Beneden aan de
trap stond de vrolijke vrouw op haar skates. Verwachtingsvol keek ze me aan. Ik
liep naar beneden en probeerde het droevige bericht te bewaren tot beneden aan
de trap. Maar mijn gezicht sprak
boekdelen. “Oh nee”: schreeuwde ze uit. Terwijl ik de laatste treden afrende
kon ik haar nog net op tijd opvangen. Zo stonden we daar in de benauwde hal.
Een agent met een snikkende vrouw op skates in haar armen. Het duurde minuten
voordat ze me met betraand gezicht aankeek en vroeg: “Wat nu?” “Ik breng je wel
even terug naar het bureau, dan spreken we zo alles door.” Dat wilde ze niet,
ze wilde alleen zijn.
Ze draaide zich om en skate weg naar het politiebureau. Haar
lichtbruine lange haar wapperde in de wind.
Aangrijpend Jacq.. Vreselijk dit soort dingen.
BeantwoordenVerwijderenEn mooi hoe je het schrijft!
Jeetje wat een heftig verhaal. Het blijft vreselijk om dit soort dingen mee te maken. Maar inderdaad mooi hoe jij dit hebt geschreven.
BeantwoordenVerwijderenLiefs, Claudia
Prachtig geschreven Jacq! Maar wat een triest verhaal!
BeantwoordenVerwijderenLiefs Joke
Een mooi beschreven, treurig verhaal. Het is (te)lang geleden dat ik iets van je las. Wat een gruwelijke manier om aan je eind te komen. Wel fijn dat ze een fijne agent als jij en je college heeft getroffen. Sterkte met het een plekje te geven.
BeantwoordenVerwijderenDank allen! Ja Anneke, je hebt gelijk. Het is te lang geleden.... Ik zal toch eens proberen meer te schrijven. Ook dit voorval is alweer van eeuwen terug en verwerkt, maar het blijft je wel altijd bij. Heb je nu een prijs gewonnen????
BeantwoordenVerwijderen