woensdag 10 oktober 2012

Mijn puppy


Ze was jong, blond, stevig en stond onwennig in haar uniform voor me. Ik was chagrijnig, kwam net terug van vakantie en begon aan mijn eerste nachtdienst. “Oh, wat leuk. Jij begeleidt me” zei ze vrolijk nadat ze zich aan me voorstelde. Mijn humeur daalde subiet tot het nulpunt. Nachtdienst én een  puppy naast me in de dienstauto. Geweldig. Dat had ik weer. Geen doorgewinterde collega waarmee ik lekker de laatste roddels kon doornemen en waarmee ik heerlijk over het management kon zeiken. Zuchtend nam ik plaats achter het stuur van de dienstauto. De dartelende puppy nam trots plaats naast me. Eindelijk geen bemoeienis meer van anderen. Eindelijk zelfstandig aan het werk met een echte agente als begeleidster op afstand. Ik voelde de opwinding en deelde hem niet.

Geheel tegen mijn zin, wisselde ik de verplichte beleefdheden uit. Waar ze dienst had gedaan tijdens haar stage, waar ze woonde en waarom ze bij de politie was gekomen? Vol enthousiasme antwoordde ze ratelend. Goddank onderbrak de krakende mobilofoon haar waterval: “Heb ik de AD433 op luisteren?” De puppy antwoordde gespeeld geroutineerd de meldkamer aan het Hoofdbureau. In ieder geval was daar geen begeleiding meer van mij voor nodig.  

“Kunt u gaan naar de KNSM-laan. Daar wordt momenteel ingebroken in een auto in de parkeergarage” vervolgde de meldkamer. Geconcentreerd reed ik hard naar de parkeergarage. Langzaam reden we rond en keken of we de inbrekers en de auto aantroffen. Plotseling rende een jongen hard weg van achter een geparkeerde auto met een ingeslagen raam vandaan. Een andere jongen bleef zichtbaar achter de auto zitten in een poging zich te verstoppen. Ik sprong uit de auto en trok een sprintje achter de rennende jongeman aan. Een tweede politieauto kwam ons tegemoet rijden en pakte de jongen in de kraag. “Shììììt, de puppy!” schoot het ineens door mijn hoofd. Ik had haar, onervaren als ze was, alleen gelaten bij de auto met de andere verdachte.

Zo hard als ik kon rende ik terug, bezorgd om wat ik aan zou treffen. Bij de auto met het ingeslagen raam lag de jongeman op zijn buik op de grond te spartelen. De stevige blonde puppy zat bovenop hem en duwde haar knie in zijn rug. Zijn arm trok ze tegelijkertijd op zijn rug en hield hem zo in bedwang. Geen onvertogen woord, geen paniek te bespeuren bij haar.  Een triomfantelijk, trots, maar onzeker glimlachje lichtte haar gezicht op.

Enige dagen later zaten we samen overdag weer in de politieauto. De conversaties waren geanimeerder en we hadden best wel wat gemeen, zo ontdekte ik. De mobilofoon onderbrak ons nu tijdens een gezellig praatje en dirigeerde ons naar de Zeeburgerdijk waar een aanrijding met mogelijk letsel gebeurd was. Snel waren we ter plaatse. Een grote vrachtwagen met cementmolen stond aan de kant geparkeerd. Vele omstanders beperkte ons zicht op de situatie.

De puppy baande zich zeker een weg door de menigte. Voor ons lag een man op de grond. De resten van een verwrongen fiets op het wegdek vertelde het verhaal. De man zag spierwit. Zijn ledematen lagen in onnatuurlijke houdingen. De man was dood. Daar hoefde je geen medicijnen voor gestudeerd te hebben. De chauffeur van de betonmolen liep verdwaasd rond. Een klein kind van een jaar of acht aan zijn zijde die zich angstig aan hem vastklampte. “Ik heb hem niet gezien. Ik heb hem niet gezien. Echt niet. Ik heb hem niet gezien” jammerde hij. Ik ontfermde me over de man en hield tegelijkertijd het publiek op afstand.
Vanuit een ooghoek zag ik mijn puppy zitten op een stoeprand. Liefdevol nam zij het hoofd van de dode man op schoot. Vol ongeloof en  totaal verbijsterd zat ze daar tussen de grote menigte die ieder bloedspatje wilde meepikken in een hang na sensatie. Het beeld was sereen en gruwelijk tegelijkertijd.

De ambulance, traumahelikopter en andere politiediensten kwamen ter plaatse en namen geroutineerd de situatie over. “Gaat het? Gaat het?” vroeg ik haar zacht. Glazig keek ze me aan en nam weer gespeeld geroutineerd deel aan de professionele handelingen van de hulpdiensten.

Vanaf dat moment begreep ze en trad ze officieus toe tot het ambt van politieagent. We waren familie.

1 opmerking: